Holder de bolder, de kolenboer gaat naar zolder
Tot mijn negende woonden mijn ouders in een huurwoning in de Pijp in Amsterdam. Tegenwoordig wonen daar kunstenaars, vrije vogels en andere, meest jongere, mensen die de buurt een vrolijk aanzicht geven. In mijn jeugd was dat anders, de Pijp was een echte arbeidersbuurt zonder veel vertier. In onze straat, vernoemd naar een beroemde 17e eeuwse beeldhouwer, bevond zich een stalhouderij. Dat gaf wat afleiding als het hoefgetrappel van de zwarte begrafenispaarden door de straat weerklonk of de zware tred van de brouwerspaarden die de wagens met vaten bier moesten voortzeulen. De huizen waren smal en hoog en telden drie etages. Die werden aan de voor- en aan de achterzijde apart verhuurd, wij woonden aanvankelijk op drie hoog achter om enkele jaren later naar de voorzijde te verhuizen: letterlijk en figuurlijk een vooruitgang! Wat ik me echter het beste kan herinneren is de zolder.
Daar, onder het dak, bevonden zich de opslagruimtes voor alle bewoners. Die waren van elkaar gescheiden door verticale latten die niet aan elkaar grensden, maar steeds een latbrede tussenruimte hadden. Je kon dus alles zien wat de buren op hun zoldergedeelte hadden opgeslagen. Maar je kon er niet bij, want elke ruimte had een eigen houten deur, afsluitbaar met slot en sleutel. Niettemin spannend om te zien water zo al op zolder stond. Dat varieerde van kinderwagens tot afgedankt meubilair, al hadden de mensen in die jaren niet de financiële middelen om snel iets af te danken. Die hoefden niet gemaand te worden om te consuminderen, ze waren al blij het hoofd boven water te kunnen houden.
Maar wat elk buurgezin op zolder had, was een kolenhok. Eens in het jaar, in de herfst, werd de wintervoorraad kolen besteld en dan kwamen de kolensjouwers, met juten zakken in de nek, de cokes, eierkolen en briketten naar boven sjouwen, vier steile trappen op! Degene die wat meer in de portemonnee had, bestelde antraciet. En stuiven dat het deed! De sjouwers hadden zwarte, bezwete gezichten en zagen er uit als mijnwerkers..
Zo had de zolder een belangrijke functie: als opslagplaats.
Op het platteland was de ruimte onder de kap ook in gebruik als opslagruimte, voor het hooi en het graan en dikwijls als droogzolder voor het wasgoed. Zolders waren dus geen verblijfsruimtes en daarom waren ze niet gesloten en niet geïsoleerd. Soms echter waren er wel meiden- en knechtenkamertjes of andere dienstruimtes ondergebracht, maar dat vormde geen aanleiding voor grote dakdoorbrekingen. Integendeel, openingen in het dak beperkten zich doorgaans tot het minimaal noodzakelijke, zoals luiken om te kunnen ventileren, of kleine dakramen - soms slechts enkele pannen breed - om looplicht te verkrijgen.
Maar dat veranderde in de loop der tijden. Al naar gelang de smaak en de rijkdom van de eigenaar werden dakkapellen gerealiseerd als puur esthetische toevoegingen. Die werden bij voorkeur zo geplaatst dat ze de architectuur van het pand benadrukten.
In de loop van de 20e eeuw kwam onder invloed van het modernisme het platte dak in gebruik, gevolgd door het lessenaarsdak. Maar de traditionele kap is nooit uit het stads- en dorpsgezicht verdwenen.
En wie mijn verhaal niet helemaal gelooft, kan nog altijd een oude Brabantse zegswijze gebruiken en zeggen: “Der zit ‘nen aap op zolder” ……
Door Henk Dame, 22 januari 2010
Reageer op deze column!